Wat Is Een Angelsaksische Economie?

Auteur: | Laatst Bijgewerkt:

De term 'Angelsaksische economie' verwijst naar een economisch model van het kapitalisme. Het gebruik van Angelsaksisch in zijn naam weerspiegelt het feit dat het voornamelijk wordt toegepast in Engelssprekende landen zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Op het meest basale niveau hanteert een Angelsaksische economie lage belastingen en overheidsvoorschriften. Het bevordert de verminderde betrokkenheid van de overheid bij het leveren van openbare diensten en een grotere vrijheid voor privé-eigendom en zakelijke rechten. De focus ligt op het gemakkelijk maken van zaken om de economische groei te ondersteunen. De algemene overtuiging achter dit economische model is dat verandering van nature in plaats van plotseling moet plaatsvinden. In deze visie wordt overheidsinmenging gezien als een plotselinge verstoring.

Herkomst van de Angelsaksische economie

De oorsprong van dit gratis marktmodel dateren van de 1700 en de econoom Adam Smith, die vaak wordt beschouwd als de vader van de moderne economie. Hij geloofde dat zelfregulering zou leiden tot economische groei, een soortgelijk concept als laissez-faire-economie. Dit idee werd uitgebreid door verschillende economen in de vroege en mid-1900's. Deze theorieën worden nu de Chicago School of Economics genoemd, die leidden tot het Anglo-Saksische kapitalistische model van de 1970's. Deze aanvaarding van een liberale markteconomie werd gemotiveerd door een periode van economische stagnatie en inflatie die leidde tot een afwijzing van de eerder beoefende Keynesiaanse economie.

voordelen

Voorstanders van het Anglo-Saksische economische model beweren dat het ondernemerschap stimuleert omdat het het zakendoen vergemakkelijkt, gezien de verminderde betrokkenheid van de overheid. Met dit gemak van zakendoen kunnen bedrijven zich eerder richten op de belangen van de aandeelhouders dan op hun werknemers. Bovendien zou het leiden tot concurrentie op de markt. Deze competitie voedt innovatie die resulteert in een toename van de welvaart. Volgens dit model zullen particuliere bedrijven die niet creatief en efficiënt kunnen werken, failliet gaan en meer kansen krijgen voor nieuwe ondernemingen.

Nadelen

Tegenstanders van dit kapitalistische model beweren dat het zich te snel richt op het behalen van winst, en legt daarom onvoldoende de nadruk op planning en duurzaamheid op lange termijn. Critici beweren dat de focus op gemak van zaken en minder overheidsinterferentie leidt tot baanonzekerheid, verminderde sociale voorzieningen en toegenomen sociale ongelijkheid. Dit komt omdat het Anglo-Saksische model zich richt op de belangen van particuliere bedrijven, wat naar men aanneemt tot een gezonde economie leidt.

Andere critici suggereren dat, vanwege het feit dat de belangen van aandeelhouders belangrijker zijn, het ongelijkheid tussen werknemers en andere belanghebbenden bevordert. Deze ongelijkheid resulteert op zijn beurt in hogere niveaus van armoede. Eén theorie suggereert zelfs dat de liberale economie van de 1970's heeft bijgedragen aan de wereldwijde economische crisis van 2008. Anderen zijn tegen dit argument omdat niet alle landen met Angelsaksische economieën op dezelfde manier werden beïnvloed.

Typen Angelsaksische economische modellen

Sommige onderzoekers suggereren dat niet alle liberale economische modellen gelijk worden geschapen. In plaats daarvan zijn er subtypen en variaties van het Anglo-Saksische kapitalisme die worden toegepast in Engelstalige landen. Deze variaties omvatten het "neoklassieke model" en het "gebalanceerde model". Amerikaanse en Britse economieën vertonen meer een neoklassieke liberale economie, terwijl de Australische en Canadese economieën als evenwichtig worden beschouwd. Verschillende interpretaties van de Angelsaksische economische denkwijze leidden tot beleidsverschillen binnen deze landen. Dit beleid ging vervolgens verder met het bepalen van de relatie tussen de publieke en de private sector. In de Verenigde Staten worden bijvoorbeeld door de overheid aanzienlijk lagere belastingtarieven afgedwongen dan in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast investeert de Amerikaanse overheid minder geld aan welzijnsprogramma's en sociale diensten dan de regering van het Verenigd Koninkrijk.