De controverse over de genderloonkloof is nog steeds een voortdurende discussie in het grootste deel van de wereld. Veel van 's werelds meest ontwikkelde landen hebben een hogere loonkloof tussen mannen en vrouwen dan verwacht. Opgemerkt moet worden dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen niet alleen wordt verklaard door het verschil in beloning van mannen en vrouwen die hetzelfde werk of hetzelfde niveau verrichten, andere factoren, zoals mannen en vrouwen die verschillende functies uitoefenen, en het verschil tussen mannen en vrouwen in leidinggevenden. posities van organisaties worden ook in aanmerking genomen. Een grote kloof betekent dat vrouwen een lager salaris verdienen dan mannen. Dit artikel bespreekt de lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) met de grootste loonkloof.
10. Oostenrijk (18.19% genderloonkloof)
De loonkloof tussen mannen en vrouwen in Oostenrijk bedraagt 18.19%. Volgens het rapport van de Europese Unie uitgebracht in 2015, werkte 45,6% van de vrouwen parttime in vergelijking met 10.3% mannen, wat resulteerde in lage werktijden. In 2013 bedroeg de arbeidsparticipatie van mannen 76%, terwijl die van vrouwen 66.9% bedroeg, een factor die ook bijdroeg aan de dispariteit in de loonvoet.
9. Zwitserland (18.52% genderloonkloof)
De genderloonkloof in Zwitserland bedraagt 18.52%. Verschillen in het onderwijs spelen een belangrijke rol, met een vrouw op de drie mannen van 64 die tertiair onderwijs volgde. Carrièreprogressie was ook de schuldige, omdat vrouwen de lagerbetaalde banen domineerden.
8. Finland (18.73% genderloonkloof)
Finland heeft volgens de OESO een loonverschil tussen mannen en vrouwen van 18.73%. Rapporten stellen dat vrouwen in het land minder leiderschapsposities hebben dan mannen en dat vrouwen ook in lagerbetaalde banen werken dan mannen. Net als in Canada kunnen vrouwen in Finland niet onderhandelen voor hogere salarissen, zoals mannen.
7. Canada (18.97% genderloonkloof)
De loonkloof tussen Canada en 18.97% ligt volgens de OESO-rapporten. De loonkloof wordt toegeschreven aan de verschillende loopbaanpaden tussen mannen en vrouwen met vrouwen die de laagbetaalde banen domineren. De kunst van onderhandelen is ook tegen vrouwen die bereid zijn om te werken voor minder salaris dan mannen in dezelfde positie.
6. Turkije (20.06% genderloonkloof)
Volgens de OESO-rapporten bedraagt het loonverschil tussen Turkije en 20.06%. De hoge loonkloof wordt toegeschreven aan het lage aantal vrouwen in de beroepsbevolking in vergelijking met dat van mannen. Tussen 2002 en 2012 schatte de Europese Unie de arbeidsparticipatie van vrouwen op van 9.9% naar 10.6%.
5. Nederland (20.46% genderloonkloof)
Nederland staat op de vijfde plaats in de OESO-ranglijst en op de tweede plaats in de EU, met een verschil in loonkloof van 20.46%. Een van de factoren voor deze discrepantie is dat vrouwen meer parttime werken dan mannen vanwege huishoudelijke taken en moederschap, een factor die hun vermogen om meer te verdienen beperkt. Volgens Eurostat is het loonverschil geëscaleerd in bepaalde sectoren, zoals in de financiële en verzekeringssector, waar de loonkloof 28.3% bedroeg. De OESO rapporteert ook dat maar weinig vrouwen leidinggevende functies bekleden: minder dan 5% van de bestuursleden van beursgenoteerde ondernemingen.
4. Israël (21.83% genderloonkloof)
Er wordt nauwelijks gesproken over de loonkloof tussen mannen en vrouwen in Israël, maar volgens de OESO bedroeg de kloof 21.83%. Hoewel de kloof relatief hoog is in vergelijking met andere EOCD-landen, heeft het land een belangrijke stap gezet door de gap-marge met 6.3% te laten dalen sinds 2001. In de 1980s ging alleen 30% van de meisjes naar school in vergelijking met meer dan 90% vandaag. De grote loonkloof wordt toegeschreven aan mannen die meer leidinggevende functies bekleden en dat meer mannen langer durven banen te doen met risicovollere banen die hoger werden gecompenseerd dan vrouwen.
3. Japan (26.59% genderloonkloof)
Japan staat op de derde plaats in de EOCD-landen met een genderloonkloof van 26.59%. Een van de gemarkeerde factoren is het onderwijs, hoewel Japan aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij het bieden van gelijke opleiding, beïnvloedt de carrièrekeuze van mannen en vrouwen hun lonen. Zestig procent van de afgestudeerde vrouwen komt terecht op het gebied van gezondheid en onderwijs en slechts 10% neemt deel aan de technologische sector. Aan de andere kant hebben Japanse vrouwen moeite om tot topposities te komen en staat alleen 5% in leidinggevende posities van beursgenoteerde bedrijven. Veel vrouwen trekken zich ook terug uit de beroepsbevolking om kinderen op te voeden en hebben moeite om terug te gaan naar het personeelsbestand.
2. Estland (31.5% genderloonkloof)
De enquête plaatst Estland op de tweede plaats met een loonkloof van 31.5%. Hun loonkloof tussen mannen en vrouwen is de grootste in Europa en bijna het dubbele van de gemiddelde loonkloof van de Europese Unie, hoewel het land een groot aantal mensen tewerkstelt in vergelijking met andere EU-landen. De Estonian Gender Equality Act van 2010 beschrijft niet de wettelijke vereiste dat organisaties gelijke lonen voor mannen en vrouwen op hetzelfde functieniveau moeten handhaven, waardoor vrouwen kwetsbaar worden. De loonkloof tussen vrouwen en mannen weerspiegelt marginalisering van vrouwen. Aan het einde van 2016 stond de vertegenwoordiging van vrouwen in het Estse parlement op 23.8%. Het land heeft echter een belangrijke stap gezet door te stemmen in de eerste vrouwelijke president.
1. Zuid-Korea (36.6% genderloonkloof)
Verrassend genoeg heeft Zuid-Korea de grootste genderloonkloof tussen de OESO-landen. Uit een enquête van de organisatie bleek dat een vrouw in het land waarschijnlijk 36.6% minder verdient dan wat een man zou verdienen; de grootste loonverschillen tussen mannen en vrouwen tussen de 35-lidstaten. De grote loonkloof wordt toegeschreven aan het feit dat vrouwen tussen mid-20s en mid-30s hun baan verlaten om kinderen op te voeden en terug te keren naar de arbeidsmarkt in hun 40s. De loonkloof neemt met een minuscule snelheid af gezien het feit dat in 2000 het 40% was.